34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
moŋk ɛn klǫwzēr (L269b Boekend)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
25169 |
mooi, helder weer |
mooi weer:
moei waer zien (L269b Boekend)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoêie (L269b Boekend)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
muggenpis:
mäggepis (L269b Boekend)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
sprinkelen:
sprinkele (L269b Boekend)
|
zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
mouwenscholk (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpeir (L269b Boekend)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slipper:
slippers (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moës van de hank (L269b Boekend)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
mul:
mø̜l (L269b Boekend)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|