e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onrijp, onvolgroeid noodrijp: noêdriep (Boekend) Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
ontbost terrein met een schop omwerken omwerken: ø̜mwęrkǝ (Boekend), polderen: pǫldǝrǝ (Boekend) Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a] I-8
ontginnen in gebruik nemen: en gǝbrūǝk nēmǝ (Boekend) Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.] I-8
ontginningsploeg ontginningsploeg: ont˲geneŋs[ploeg] (Boekend) De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15] I-1
ontlasting hebben schijten: moote schiëte (Boekend), schiëte hubbe (Boekend) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1
ontsmettingsmiddel ontsmettingsmiddel: ōntsmɛteŋsmedǝl (Boekend) Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b] I-4
ontsteking ontsteking: ontstaeking (Boekend) Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)] III-1-2
onvolgroeide vrucht groene vrucht: ein greune vrug (Boekend) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbare grond magere grond: māgǝrǝ grōŋk (Boekend) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kween: kwēn (Boekend) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11