18109 |
blikaars |
steenpuist:
steinpuus (L269b Boekend),
zweren:
zweire (L269b Boekend)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksum (L269b Boekend)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaafleier (L269b Boekend),
bliksumaafleijer (L269b Boekend)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
Syst. WBD
blinde vinke (L269b Boekend)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L269b Boekend)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
(het) bloed kloppen:
blōt klǫpǝ (L269b Boekend)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L269b Boekend)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
bloedgang:
blutgaŋk (L269b Boekend)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloodloês (L269b Boekend),
WLD
bloodlōēs (L269b Boekend)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodwors (L269b Boekend),
Syst. WBD
bloodwors (L269b Boekend)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|