18143 |
bochel |
bult:
bult (L269b Boekend),
pokkel:
(poekel) (L269b Boekend)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24569 |
boeket |
bos bloemen:
enne boês blome (L269b Boekend)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klējǝ (L269b Boekend)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝrii̯ (L269b Boekend)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
Syst. WBD
boerekoêl (L269b Boekend),
boerenmoes:
boeremoos (L269b Boekend),
boeëremoeës (L269b Boekend),
boeëremooës (L269b Boekend)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): boerekool (brassica oleracea acephala) (boerenmoes, krolkool, kroezelkool) [N 71 (1975)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenmoes:
Syst. WBD
boeremoos (L269b Boekend)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
karrad:
Syst. WBD
kerraad (L269b Boekend)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17633 |
boezem |
boezem:
boezem (L269b Boekend)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazzeroen (L269b Boekend)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
boöf (L269b Boekend),
bôf (L269b Boekend)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|