| 33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sǫkǝrbit (L269b Boekend)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 17735 |
suizen van de oren |
suizen:
⁄t soëst in mien oere (L269b Boekend)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkele (L269b Boekend)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L269b Boekend)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20745 |
taart |
taart:
Syst. WBD
taart (L269b Boekend)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19530 |
tafelmes |
tafelmets:
taofelmets (L269b Boekend)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 24494 |
tak (alg.) |
overjarige vits:
euverjarige wiets (L269b Boekend),
tak:
tek (L269b Boekend)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33018 |
tak op ingezaaid land |
strowis:
struǝwes (L269b Boekend)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
| 24727 |
takken (coll.) |
kroon:
kroên (L269b Boekend)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24707 |
takken krijgen |
scheut (mv.) gooien:
scheut goêje (L269b Boekend)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|