| 17680 |
teen |
teen:
tèën (L269b Boekend)
|
teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
| 32965 |
telen, verbouwen |
bouwen:
bǫu̯ǝ (L269b Boekend)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
| 17632 |
tepel |
deempje:
deemkes (L269b Boekend)
|
borsttepels [N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 19448 |
terras |
terras:
terras (L269b Boekend)
|
Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 18127 |
tetanus |
klem:
klem (L269b Boekend)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19554 |
theelepeltje |
lepeltje:
lèpelke (L269b Boekend),
theelepeltje:
tielèpelke (L269b Boekend)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19516 |
theepot |
theepot:
tieëpot (L269b Boekend)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 34647 |
tilbury |
tilbury:
tebøri (L269b Boekend)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
| 25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het tocht:
⁄t tôch (L269b Boekend)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24255 |
tochtig |
breustig:
brø̜stǝx (L269b Boekend),
rinds:
reŋs (L269b Boekend),
rits:
rēts (L269b Boekend),
tochtig:
tø̜xtex (L269b Boekend)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b]
I-11, I-12
|