| 34292 |
tuiertuig |
tuier:
tȳǝr (L269b Boekend)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
| 33506 |
tuinbonen |
krombek:
kroom bekke (L269b Boekend),
wollebonen:
wulleboên (L269b Boekend),
wullebōēne (L269b Boekend),
wollesokken:
ook
wullezök (L269b Boekend)
|
Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de tuinboon (vicia faba L. - fam. papilionaceae) (tuinboon, grote boon, flodderboon, boerenteen, huisboon, wul, platte boon, moffe(l)boon, moffel, labboon, walse boon, roomse boon, paardeboon, knaauwboon) [N 71 (1975)] || Kent u de volgende benamingen van erwten? Hoe spreekt u deze uit? Wat betekenen ze? krombek (soort van peulen en snijbonen, ze geheten vanwege de gebogen vorm van de dop?) [N 71 (1975)]
I-7
|
| 30191 |
tuinen |
opnieuw bepleisteren:
opni bǝplīstǝrǝ (L269b Boekend)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
| 33593 |
tuinkers |
tuinkers:
tuinkers (L269b Boekend)
|
Tuinkers; de plant heeft duidelijk witte of roodachtige bloempjes in een smalle tros en schuinopstaande vruchtjes die ongeveer een halve cm lang zijn, de bladerenzijn zeer fijn verdeeld, de stengel en kalkrijke vruchten zijn blauw berijpt (kers, tuinkers, [N 82 (1981)]
I-7
|
| 33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: kervel (kèlv\\r, kèll\\v\\r) [N 71 (1975)] || Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 33596 |
tuinmelde |
schietmel:
schietmael (L269b Boekend)
|
Tuinmelde; (attriplex hortensis) een eenjarig kruid met hartvormige onderste en langwerpige middelste bladeren; vroeger als groente en specerij gebruikt (malum, manne, mel). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 30188 |
tuinmuur |
pleistermuur:
plīstǝrmōr (L269b Boekend)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
| 19512 |
tuit |
snuit:
snuiët (L269b Boekend),
treut:
truiët (L269b Boekend),
tuit:
tuiët (L269b Boekend)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20746 |
tulband |
cake:
Syst. WBD
keek (L269b Boekend)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 34204 |
tussenklauwontsteking |
scheurklauw:
scheurklauw (L269b Boekend)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|