| 33524 |
wijnstok, wingerd |
wingerd:
wingerd (L269b Boekend)
|
De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)]
I-7
|
| 17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiësvinger (L269b Boekend)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 34146 |
wild |
wild:
welt (L269b Boekend)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
| 17576 |
wilde hoofdharen |
ruw haar:
rouw waer (L269b Boekend)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 34026 |
wilde koe |
wilde koe:
weldǝ [koe] (L269b Boekend)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
| 24873 |
wilde tijm |
tijm:
tijm (L269b Boekend)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
wieë (L269b Boekend)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
| 24519 |
wilgenteen |
sliet:
sliêt (L269b Boekend),
wis:
ook
wis (L269b Boekend)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 19074 |
willen |
willen:
wille (L269b Boekend)
|
willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
| 17708 |
wind |
scheet:
scheet (L269b Boekend)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|