19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stieëve (L269b Boekend)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
vringe (L269b Boekend)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31767 |
de zaag spannen |
opdraaien:
ǫp˱drɛjǝ (L269b Boekend)
|
Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.]
II-12
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (L269b Boekend)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19396 |
deken |
deken:
daeke (L269b Boekend)
|
Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30506 |
deklatten |
daklatten:
dāklatǝ (L269b Boekend)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
24526 |
den |
grove den:
graove den (L269b Boekend)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknoep (L269b Boekend)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
wierooksknop:
wieriksknoep (L269b Boekend)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
dennenpoest:
dennepoês (L269b Boekend),
pinwortel:
pinwortel (L269b Boekend)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|