| 25232 |
droog blijven |
het blijft droog:
⁄t blief druug (L269b Boekend)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 25128 |
droog weer |
droog:
druug (L269b Boekend)
|
droog [DC 45 (1970)]
III-4-4
|
| 19656 |
droogdoek, theedoek |
afdrooghanddoek:
aafdruug hankdook (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
| 34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drȳxstǭn (L269b Boekend)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 25126 |
druilerig en koud weer |
druilerig (weer):
druilerig (L269b Boekend),
nat (weer):
naat wear (L269b Boekend),
regenachtig (weer):
reagenechtig (L269b Boekend),
waterkoud (weer):
waterkald (L269b Boekend),
wati kald (L269b Boekend)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 17941 |
druk heen en weer lopen |
ijsberen:
iësbeire (L269b Boekend)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17896 |
drukken |
drukken:
drökke (L269b Boekend)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 25133 |
druppel |
drup:
ennen draop (L269b Boekend),
druppel:
einen dröppel (L269b Boekend),
ennen dröppel (L269b Boekend)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
| 17666 |
duim |
duim:
doëm (L269b Boekend)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L269b Boekend)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|