id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25232 | droog blijven | het blijft droog: ⁄t blief druug (Boekend) | droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4 |
25128 | droog weer | droog: druug (Boekend) | droog [DC 45 (1970)] III-4-4 |
19656 | droogdoek, theedoek | afdrooghanddoek: aafdruug hankdook (Boekend) | Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1 |
34156 | droogstaan | droogstaan: drȳxstǭn (Boekend) | Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11 |
25126 | druilerig en koud weer | druilerig (weer): druilerig (Boekend), nat (weer): naat wear (Boekend), regenachtig (weer): reagenechtig (Boekend), waterkoud (weer): waterkald (Boekend), wati kald (Boekend) | koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4 |
17941 | druk heen en weer lopen | ijsberen: iësbeire (Boekend) | lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2 |
17896 | drukken | drukken: drökke (Boekend) | Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
25133 | druppel | drup: ennen draop (Boekend), druppel: einen dröppel (Boekend), ennen dröppel (Boekend) | druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] III-4-4 |
17666 | duim | duim: doëm (Boekend) | duim [N 10 (1961)] III-1-1 |
18689 | duimeling | duimeling: duumeling (Boekend) | hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3 |