19519 |
etensketeltje |
henkelmann (d.):
hinkemàn (L269b Boekend)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
klatsjes:
Syst. WBD
kletskes (L269b Boekend)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkel (L269b Boekend)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (L269b Boekend)
|
Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
mul zand:
mø̜l zaŋk (L269b Boekend)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiêt (L269b Boekend)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (L269b Boekend)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18010 |
flauwvallen |
in onmacht vallen:
in onmach valle (L269b Boekend),
verduizeld vallen:
verduseld vallen (L269b Boekend)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17989 |
flets |
flets:
flets (L269b Boekend),
pips:
pips (L269b Boekend)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18021 |
fluim |
kliek:
WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]
kleek (L269b Boekend)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|