e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinken hinkelen: hinkele (Boekend) Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken rochelen: roxǝlǝ (Boekend) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: hood (Boekend) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen dopdeksel: doepdeksel (Boekend), kachelpijp: kachelpiëp (Boekend) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Boekend), hø̄jǝ (Boekend) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedjesspang: hudjesspang (Boekend) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef van de koe hoef: hōf (Boekend) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoepelrok repenrok: reiperok (Boekend, ... ) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoesten hoesten: hoosten (Boekend) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoge herenschoen hoge schoen: hoege schoon (Boekend), hoêge schoon (Boekend) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3