33609 |
huisweide |
grasveld:
graasveld (L269b Boekend)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
17997 |
huiveren |
razelen:
razele (L269b Boekend),
rijderen:
riere (L269b Boekend)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
schuuverig (L269b Boekend)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuivering:
schuuvering (L269b Boekend)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24572 |
hulst |
hulst:
hulst (L269b Boekend)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (L269b Boekend)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hurken:
hörke (L269b Boekend, ...
L269b Boekend),
op de hurken gaan zitten:
op de hörke gaon zitte (L269b Boekend)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24635 |
iep |
iep:
iep (L269b Boekend)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
iele (L269b Boekend)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (L269b Boekend),
ijsberen:
iësbeire (L269b Boekend)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|