18725 |
kam |
kam:
kamp (L269b Boekend),
wie ik ut woei keime ging miene kamp kepot (L269b Boekend)
|
Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
22729 |
kameel |
kameel:
kemieël (L269b Boekend)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
kakstool (L269b Boekend)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18638 |
kamizool |
kamizooltje (<fr.):
kamezeulke (L269b Boekend)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
wie ik ut woei keime ging miene kamp kepot (L269b Boekend)
|
Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
19578 |
kandelaar |
kandelaar:
kandelaer (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33517 |
kapucijner |
kapucijners:
kapucijners (L269b Boekend)
|
De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)]
I-7
|
33279 |
kapucijner, velderwt |
meidoppers:
mɛi̯dø̜pǝr (L269b Boekend),
velderwten:
vɛltɛrtǝ (L269b Boekend)
|
Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelkspap:
Syst. WBD
bôttermelkspap (L269b Boekend)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
karpet:
karpet (L269b Boekend)
|
Losliggend geweven, gevlochten of geknoopt kleed dat als bedekking en tot verfraaiing van de vloer dient (tapijt, kleed, karpet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|