| 24723 |
knop waaruit twijg groeit |
oog:
oug (L269b Boekend)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 17880 |
knuppel, knots |
knoest:
knoes (L269b Boekend)
|
Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 34058 |
koe |
koe:
ku (L269b Boekend),
kui̯ (L269b Boekend)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
| 34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste maal:
iǝrstǝ mǭl (L269b Boekend)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
| 34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede maal:
twīdǝ mǭl (L269b Boekend)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
| 34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
hoge rug:
hūgǝ rø̜k (L269b Boekend)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
| 34124 |
koe met hellend kruis |
hoog kruis:
hūx krȳts (L269b Boekend)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
| 34045 |
koe met rode vlek op de poot |
gevlekte poot:
gǝvlɛk˱tǝ pūǝt (L269b Boekend)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
| 34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
lage rug:
līgǝ rø̜k (L269b Boekend)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
| 34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝsxītǝr (L269b Boekend)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|