19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
erneven praten:
dur naeve proate (L269b Boekend),
hollandse kak:
Hollandse kak (L269b Boekend)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|
17646 |
bekkenholte |
bekken:
bekke (L269b Boekend)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32768 |
benamingen van de eg naar de trekkracht |
tractor[eg]:
traktǝr[eg] (L269b Boekend)
|
Voor het tweede deel van de onderstaande termen zie men het lemma ''eg''. [div.; monogr.]
I-2
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwd waer (L269b Boekend),
broeierig (weer):
breuerig waer (L269b Boekend),
mobberig weer:
möbberich waer (L269b Boekend)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
knuik (L269b Boekend),
schenen:
schene (L269b Boekend)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
bômmele (L269b Boekend)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30190 |
bepleisteren |
bepleisteren:
bǝplīstǝrǝ (L269b Boekend)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
24918 |
bergtop |
top:
d⁄n toep (L269b Boekend)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19540 |
berkenbezem |
rijsbezem:
rīēsbessum (L269b Boekend)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag (L269b Boekend)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|