| 17540 |
lichaam |
lijf:
lieëf (L269b Boekend)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 25161 |
licht vriezen |
licht vreren:
lich vreere (L269b Boekend)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 34032 |
lichtbonte koe |
lichte:
lēxtǝ (L269b Boekend)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
| 33677 |
lichte klei |
zavel:
zāvǝl (L269b Boekend)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
| 17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
lid (L269b Boekend)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17647 |
lies |
lies:
lees (L269b Boekend)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33474 |
liggend dakvenster |
dakraampje:
dākrɛmkǝ (L269b Boekend)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
| 24485 |
liguster |
liguster:
liguster (L269b Boekend)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 20423 |
lijkweg |
dodenweg:
dodenweg (L269b Boekend)
|
Benaming voor de speciale weg die naar de begraafplaats leidde? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
| 20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
Syst. WBD
stinkiês (L269b Boekend)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|