| 33676 |
limburgse klei |
leem:
lęi̯m (L269b Boekend)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
| 34091 |
linkerachterkwartier |
achterste van de hand:
ɛxtǝrstǝ van de haŋk (L269b Boekend)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
| 34090 |
linkervoorkwartier |
voorste van de hand:
vø̄rstǝ van de haŋk (L269b Boekend)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
| 34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
toeten:
tūtǝ (L269b Boekend)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
| 34137 |
loeien van de koe van pijn |
zumpen:
zømpǝ (L269b Boekend)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
| 17721 |
loeren |
loeren:
loere (L269b Boekend),
lonken:
loonke (L269b Boekend)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17688 |
long |
long:
loong (L269b Boekend)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
| 34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (L269b Boekend)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
| 33679 |
loodzand |
loodzand:
luǝtzaŋk (L269b Boekend)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
| 24846 |
loof |
loof:
lauf v.d. boum (L269b Boekend)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|