e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manchet manchet: manchet (Boekend) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchetknoop: manchetknuip (Boekend) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: maŋ (Boekend) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mangel, wringer wringer: vringer (Boekend) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manken hompelen: hômpele (Boekend) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankere (Boekend), schelen: schaele (Boekend) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan gemacht: (gemeg) (Boekend) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk kalf stiertje: stīrkǝ (Boekend), var: vǝr (Boekend) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannenkleren mansluikleren: mansluuj kleier (Boekend) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpakje: mangtel pekske (Boekend) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3