e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekhout

Overzicht

Gevonden: 653
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speen van de koe deem: døm (Boekhout) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spɛk (Boekhout, ... ) spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
spenen speunen: spøǝnǝ (Boekhout) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
spie spie/spij: spē̜ǝ (Boekhout) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spikken blees: blē̜ǝ.s (Boekhout), spikken: spikǝ (Boekhout) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spinnen snurken: snøͅ.rəkə (Boekhout) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
spits, kop van de mijt kop: kǫp (Boekhout) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sporten sproten: sprōtǝ (Boekhout) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
springstier springvar: sprɛ.ŋk˲vɛ̄r (Boekhout) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
staart staart: stat (Boekhout, ... ) Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9