34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (P224p Boekhout)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P224p Boekhout, ...
P224p Boekhout)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
speunen:
spøǝnǝ (P224p Boekhout)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spē̜ǝ (P224p Boekhout)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
33133 |
spikken |
blees:
blē̜ǝ.s (P224p Boekhout),
spikken:
spikǝ (P224p Boekhout)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20121 |
spinnen |
snurken:
snøͅ.rəkə (P224p Boekhout)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kop:
kǫp (P224p Boekhout)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprōtǝ (P224p Boekhout)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
34055 |
springstier |
springvar:
sprɛ.ŋk˲vɛ̄r (P224p Boekhout)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
20125 |
staart |
staart:
stat (P224p Boekhout, ...
P224p Boekhout)
|
Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9
|