e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361a plaats=Boekt Heikant

Overzicht

Gevonden: 436
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
legnest legnest: lęxnęst (Boekt Heikant) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leiden dekken: dękǝ (Boekt Heikant) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
liggend dakvenster dakvenster: dākvenstǝr (Boekt Heikant) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
linkerachterkwartier achterste schuif rechts: axtǝrsǝ sxø̜u̯f ręxs (Boekt Heikant) Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b] I-11
loeien van de koe in het algemeen blaken: blākǝ (Boekt Heikant) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
losse voerbak in de varkenswei voederbak: vǫi̯ǝrbak (Boekt Heikant) Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b] I-6
losse voerbak voor runderen trog: trōx (Boekt Heikant), voerbak: vūrbak (Boekt Heikant) Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.] I-6
magere koe kapstok: kapstǫk (Boekt Heikant) [N 3A, 147a] I-11
mand mand: mān (Boekt Heikant) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mannelijk jong van de geit bokje: bø̜kskǝ (Boekt Heikant) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12