e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekt Heikant

Overzicht

Gevonden: 436
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk kalf stierenkalf: stīrǝ[kalf] (Boekt Heikant) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hānkǝ (Boekt Heikant) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mathaak pik: pek (Boekt Heikant) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
meelschepje meelschup: mīǝlsxøp (Boekt Heikant) Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b] I-4
mekkeren blaken: blākǝ (Boekt Heikant), bleten: blē̜tǝ (Boekt Heikant) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12
melkaders melkaderen: mølǝku̯ōrǝ (Boekt Heikant) De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a] I-11
melkgebit van kalveren kalvertanden: kālvǝrtān (Boekt Heikant) [N 3A, 108a] I-11
melkgift van de zeug zok: zǫk (Boekt Heikant) [N 19, 20] I-12
melkkoe melkkoe: mølǝkoi̯ (Boekt Heikant) Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148] I-11
melkspiegel melkspiegel: mølǝkspīgǝl (Boekt Heikant) Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d] I-11