e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bokrijk

Overzicht

Gevonden: 399
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegvoetje slof: slūf (Bokrijk), voetje: vytšǝ (Bokrijk) De slede-achtige voorsteun van een voetploeg. In plaats van een slof kon aan deze voorsteun ook een wieltje bevestigd zijn (of worden). Zie hiervoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2a-1, 4; N 11, 31.III.a + IV.b + V.a; N 11A, 92c] I-1
ploegvoetstaander steun: stø̄n (Bokrijk) De verticale lat die de slof of het wieltje met de ploegboom verbindt. Dit onderdeel dient bij een bepaald type ploeg tevens om de diepte van de voor te regelen. In de ploegboom is dan een holte waar de staander door gaat. De staander heeft een rij gaatjes en in de ploegboom zitten ook twee gaatjes ter weerszijden van de opening. Een spie die door ploegboom en staander gestoken wordt, bevestigt het geheel. [N 11, 31.III.b; N 11, 31.V.b; monogr.] I-1
ploegvoor voor: vōr (Bokrijk) Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1
ploegwieltje ploegrol: [ploeg]rǫl (Bokrijk) Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.] I-1
pols pols: poͅls (Bokrijk) pols [N 10b (1961)] III-1-1
pommelee, appelschimmel (een) gevlekte: gǝvlɛktǝ (Bokrijk) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
poot omhoog poot-op: pūt˱ ǫp (Bokrijk) Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k] I-10
proeven proeven: pruuve (Bokrijk) proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] III-1-1
puistjes puistjes: peuske (Bokrijk) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
rank paard (een) luxe: løks (Bokrijk) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9