| 25957 |
molen |
molen:
mø̄.lǝ (Q160p Bommershoven),
mø̄jlǝ (Q160p Bommershoven)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
| 34617 |
molen van de wagen |
molen:
mø̄.lǝ (Q160p Bommershoven)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|
| 25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫldǝr (Q160p Bommershoven)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
| 26645 |
molenboek |
boek:
būk (Q160p Bommershoven)
|
Het boek waarin de molenknecht de afkomst en het aantal van de opgehaalde zakken noteerde. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 245; Grof 276]
II-3
|
| 26410 |
molenboom |
boom:
bő̜wm (Q160p Bommershoven)
|
De van hout of ijzer vervaardigde as die het waterrad draagt bij een watermolen. Het woordtype molenboom is in Q 88, Q 162, Q 188, Q 240 en Q 241 specifiek van toepassing op een uit een boomstam vervaardigde as. In Q 164 was de molenas uit eikehout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 64; Jan 74; Coe 66; Grof 83; A 42A, 3]
II-3
|
| 26646 |
molenbord |
bord:
bǭrt (Q160p Bommershoven)
|
Het bord in de molen waarop de molenaar met krijt de naam van de klant en het aantal te malen kiloɛs noteert. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 247; Grof 278]
II-3
|
| 26335 |
molenhuis |
molen:
[molen] (Q160p Bommershoven)
|
Het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. Het woordtype molenhuis wordt over het algemeen zelden gebruikt. Gewoonlijk zegt men tegen het gebouw waarin het molenwerk zich bevindt eenvoudigweg molen. Zie ook het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 86; Grof 95]
II-3
|
| 26665 |
molenkar |
molenkar:
[molen]kē̜r (Q160p Bommershoven)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
| 25956 |
molenmaker |
molenmaker:
[molen]mǭkǝr (Q160p Bommershoven)
|
Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.]
II-3
|
| 26664 |
molenpaard |
paard:
pja.t (Q160p Bommershoven)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|