e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maantje op de nagel maantje: moeunsje (Boorsem) Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)] III-1-1
maasnaald maasnaalde: māsnǭl (Boorsem) Grote naainaald met lang oog om mee te mazen. [N 62, 49c] II-7
maat houden bij het dorsen slaghouden: slā.gau̯ǝ (Boorsem) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
machinale steen geperste brik: gǝpēstǝ brek (Boorsem) Machinaal gevormde baksteen. [N 30, 54f] II-8
machinegaren machinesgaren: mǝšīnsgārǝ (Boorsem) Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.] II-7
mager eenspierig: [Paragraaf: fysische eigenschappen].  eispeerig (Boorsem), mager: [Paragraaf: fysische eigenschappen].  mager (Boorsem) mager III-1-1
mager kalf kreupel: krypǝl (Boorsem) [N 3A, 147b] I-11
mager worden verkreupelen: Uiterst tenger en mager worden wegens ziekte.  verkröppele (Boorsem), vermageren: vermagere (Boorsem) Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)] III-1-1
magere koe kapstok: kapstǫk (Boorsem) [N 3A, 147a] I-11
mais maïs: māi̯ǝs (Boorsem) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4