18194 |
paraplu |
paraplu:
parəply (Q011p Boorsem)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pā.rə (Q011p Boorsem)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝr [kalf] (Q011p Boorsem)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29025 |
pasklaar |
pasklaar:
pasklǭǝr (Q011p Boorsem)
|
Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW]
II-7
|
28944 |
pasmodel |
maatstuk:
mǭtstøk (Q011p Boorsem)
|
Kledingstuk dat tot model dient voor een ander kledingstuk of naar grondpatroon uitgevoerd model in dunne katoen, bedoeld als hulpmiddel voor het controleren van de pasvorm (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5]
II-7
|
28844 |
passement |
galon:
galon (Q011p Boorsem)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
goed passen:
gòòd passe (Q011p Boorsem)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)]
III-1-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
de pastoͅr (Q011p Boorsem),
m
de pastoir (Q011p Boorsem)
|
Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
petteen (Q011p Boorsem)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28832 |
patroon, dessin |
tekening:
tęjkǝneŋ (Q011p Boorsem)
|
Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW]
II-7
|