33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pōͅlə (Q011p Boorsem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
schaalerwten:
šāleͅrtə (Q011p Boorsem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17991 |
pijn |
pijn:
[Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].
pien (Q011p Boorsem)
|
pijn
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
kramp (Q011p Boorsem),
kriebel:
kriebel (Q011p Boorsem),
scheut:
sjeut (Q011p Boorsem)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
29952 |
pik |
pik:
pek (Q011p Boorsem)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bę.ŋǝr (Q011p Boorsem)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30050 |
piketten |
paaltjes voor het uitzetten:
pø̜̄lkǝs ˲vø̄r ǝt˱ utj˲zētǝ (Q011p Boorsem)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
29954 |
pikhouweel |
pioche:
piǫš (Q011p Boorsem)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pəlèēr (Q011p Boorsem)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28787 |
pilo |
pilo:
pīlō (Q011p Boorsem)
|
Soort van gladde stof met een linnen schering en een katoenen inslag, vooral gebruikt voor werkkleding. [N 62, 93a]
II-7
|