e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pink kink: kink (Boorsem), [Paragraaf: lichaam]  kink (Boorsem) pink || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] III-1-1
pinkelen klimmen: NB klim: het puntig stokje.  klimme (Boorsem) [Jongensspel - stokspel]: Spel waarbij men met n stok op een klein puntig stokje slaat. III-3-2
pinkelhoutje klim: Wèè de klim t wi-jdste eweg höwt, hèèt gewonne: wie de "klim"het verst weg slaat heeft gewonnen.  klim (Boorsem) [Jongensspel - stokspel]: Puntig stokje. III-3-2
pinstokken (voor de slee) stiepselen: Stipsele: zich met puntige stok met nagl om op ijs vooruit te duwen [sic].  stipsel (Boorsem) [IJsvermaak]: Stok met spijker om de slee vooruit te duwen op het ijs. III-3-2
pioen pinksterbloem: -  pinksterbloem (Boorsem), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pinksterbloem (Boorsem) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pit van een steenvrucht keets: kētš (Boorsem) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit keets: kētš (Boorsem, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plakspaan strijkplank: strikplaŋk (Boorsem) Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.] II-9
plas of meertje midden in de hei ven: vøn (Boorsem) N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11] II-4
platen platen: plātǝ (Boorsem) De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b] I-11