17670 |
pink |
kink:
kink (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: lichaam]
kink (Q011p Boorsem)
|
pink || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
klimmen:
NB klim: het puntig stokje.
klimme (Q011p Boorsem)
|
[Jongensspel - stokspel]: Spel waarbij men met n stok op een klein puntig stokje slaat.
III-3-2
|
22366 |
pinkelhoutje |
klim:
Wèè de klim t wi-jdste eweg höwt, hèèt gewonne: wie de "klim"het verst weg slaat heeft gewonnen.
klim (Q011p Boorsem)
|
[Jongensspel - stokspel]: Puntig stokje.
III-3-2
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
stiepselen:
Stipsele: zich met puntige stok met nagl om op ijs vooruit te duwen [sic].
stipsel (Q011p Boorsem)
|
[IJsvermaak]: Stok met spijker om de slee vooruit te duwen op het ijs.
III-3-2
|
20060 |
pioen |
pinksterbloem:
-
pinksterbloem (Q011p Boorsem),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pinksterbloem (Q011p Boorsem)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
keets:
kētš (Q011p Boorsem)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kētš (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
30564 |
plakspaan |
strijkplank:
strikplaŋk (Q011p Boorsem)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
vøn (Q011p Boorsem)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
34085 |
platen |
platen:
plātǝ (Q011p Boorsem)
|
De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b]
I-11
|