34371 |
ringtang |
ringtang:
ringtang (Q011p Boorsem)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rinkvinger (Q011p Boorsem)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
rinkelen:
rinkele (Q011p Boorsem)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28794 |
rips |
ribsstof:
rębsstōf (Q011p Boorsem)
|
Dichtgeweven, geribde stof, oorspronkelijk van katoen maar later ook van andere stof. [N 62, 79b; MW; monogr.]
II-7
|
28795 |
ripszijde |
ripszijde:
repszej (Q011p Boorsem)
|
Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b]
II-7
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
ritnol (Q011p Boorsem)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18214 |
ritssluiting |
ritssluiting:
retsslȳteŋ (Q011p Boorsem),
ritssluuting (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW]
II-7, III-1-3
|
23447 |
rochet |
rochetje (<fr.):
rokkētsje (Q011p Boorsem)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24405 |
rode bosmier |
bosaamzeik:
boͅsōmzɛi̯k (Q011p Boorsem)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rōi̯ [koe] (Q011p Boorsem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|