24349 |
runderhorzellarve |
angelsbeitel:
āŋəlzbeͅitəle (Q011p Boorsem)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bīǝstǝ (Q011p Boorsem),
vee:
vi̯ɛ (Q011p Boorsem),
vīɛ (Q011p Boorsem)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rups:
grønrōpšə (Q011p Boorsem),
rups:
rōpš (Q011p Boorsem)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18119 |
ruw |
ruw:
[Paragraaf: fysische eigenschappen].
ròw (Q011p Boorsem),
B.v. wèrreklu-j höbbe ròw han.
ròw (Q011p Boorsem),
wreed:
B.v. èn de wènter zin de boere(n) hun han dèk -
vrië (Q011p Boorsem)
|
ruw || ruw van huid
III-1-2
|
29731 |
ruwe stenen |
leembrikken:
lęjmbrekǝ (Q011p Boorsem)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
23423 |
sacramentsaltaar |
tabernakel (<lat.):
tabbernākel (Q011p Boorsem)
|
Het sacramentsaltaar (in grote kerken), een afzonderlijk altaar waarop zich het tabernakel met de H. Hosties bevindt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkersti-j (Q011p Boorsem)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
solpīǝtǝr (Q011p Boorsem)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
21332 |
samenspannen |
samendoen:
dej twīə don sāmən (Q011p Boorsem)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sāngtəs (Q011p Boorsem)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|