34071 |
vetkoe |
slachtkoe:
slax[koe] (Q011p Boorsem)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
groement:
gromǝnt (Q011p Boorsem),
vetwei:
vętwęi̯ (Q011p Boorsem)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vɛtwɛi̯jǝ (Q011p Boorsem)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄.lǝ (Q011p Boorsem)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de vief wonde (Q011p Boorsem)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28814 |
vilt |
feutre:
fø̜̄tǝr (Q011p Boorsem)
|
Stof bestaande uit onder druk met vet of zeep ineengewerkte wol of ander dierlijk haar of vezels, meest in verschillende lagen opeengeperst, kastoor (Van Dale, pag. 3226). [N 62, 75f; monogr.]
II-7
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhōt (Q011p Boorsem)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
19746 |
violier |
flier:
vlier (Q011p Boorsem),
violier:
vlier (Q011p Boorsem)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
vedel:
Oudere vorm.
fiedel (Q011p Boorsem),
viool:
viejoeal (Q011p Boorsem)
|
[Muziek/zang]: Viool.
III-3-2
|
24402 |
visaas |
sprok:
sproͅk (Q011p Boorsem)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|