34146 |
wild |
brul:
brø̜l (Q011p Boorsem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
17576 |
wilde hoofdharen |
struivel:
[Paragraaf: lichaam]
stroevel (Q011p Boorsem),
struivelhaar:
[Paragraaf: lichaam]
stroevelhaor (Q011p Boorsem)
|
verward haar
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
wel [koe] (Q011p Boorsem)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hondsroos (Q011p Boorsem)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
∂n wi:∂ (Q011p Boorsem)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
canadawijde:
cn wij (Q011p Boorsem)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
[Paragraaf: lichaam]
plump (Q011p Boorsem)
|
wimper
III-1-1
|
17708 |
wind |
dreet:
[Paragraaf: lichaam]
driët (Q011p Boorsem),
poep:
[Paragraaf: lichaam]
poep (Q011p Boorsem),
scheet:
[Paragraaf: lichaam]
sjeet (Q011p Boorsem)
|
windje
III-1-1
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplɛŋk (Q011p Boorsem
[(id)]
)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25958 |
windmolen |
windmolen:
węnj(tj)š[molen] (Q011p Boorsem)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|