id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18423 | broekspijp | broekspijp: broͅkspipə (Boorsem), bröökspîêp (Boorsem) | Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18309 | broeksriem | broekenriem: bròòkereem (Boorsem), broeksriem: broͅksrēm (Boorsem) | band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || broekriem III-1-3 |
18551 | broekzak achter | votmaal: voͅtmāl (Boorsem) | zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18549 | broekzak opzij | broeksmaal: broͅksmāl (Boorsem) | broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3 |
21603 | brompot | grommelaar: grommeleer (Boorsem), mommelaar: møməlɛir (Boorsem) | Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1 |
24948 | bron | bron: brøn (Boorsem), brǫn (Boorsem) | Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8 |
34342 | bronstig | breustig: brø̄.stex (Boorsem) | Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12 |
33864 | bronstig, van merries | ros(se)tig: rø̜stex (Boorsem) | Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9 |
25657 | brouwen | brouwen: brouwen (Boorsem), brūwǝ (Boorsem) | Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2 |
25659 | brouwerij | brouwerij: brouwerij (Boorsem), brūwǝrij (Boorsem) | De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.] II-2 |