e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brug brug: bruk (Boorsem), brək (Boorsem) een houten brug [ZND 22 (1936)] III-3-1
bruid bruid: 1a-m; 22, 29a;  broed (Boorsem) bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidegom bruidegom: 1a-m; 22, 29a;  broedegom (Boorsem) bruidegom [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: bruedjes (Boorsem), brutchəs (Boorsem) Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3
bruiloft bruiloft: 1a-m; 22, 29b;  broelof (Boorsem) bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruine gebreide dameskous gestrikte hoos: gəstriktə ōzə (Boorsem) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brullen brullen: brylǝ (Boorsem), brølǝ (Boorsem) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Boorsem) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
brulziekte brul: brøl (Boorsem) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
bui, regenbui bui: bijj (Boorsem), schoer: schoar (Boorsem) bui, regen [ZND 01 (1922)] III-4-4