18431 |
ceintuur |
band:
band (Q011p Boorsem),
bandje:
bendsje (Q011p Boorsem),
ceintuur:
cintuur (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmēnt (Q011p Boorsem)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
mortel:
mǫrtǝl (Q011p Boorsem)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
dry(3)̄əgwoəs (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
droogworst [ZND 21 (1936)] || plokworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciboo-re (Q011p Boorsem),
cibōōre (Q011p Boorsem)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18518 |
colbertjasje |
jas:
jas (Q011p Boorsem)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23628 |
collectant |
centenpietser:
centepitsjer (Q011p Boorsem)
|
Een collectant, de persoon die met de collectezak of -schaal rondgaat [centevenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23624 |
collecte |
rondgang:
rondgank (Q011p Boorsem)
|
De geldinzameling, de collecte [de kollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23630 |
collectebakje |
schaal:
sjoul (Q011p Boorsem)
|
Een collectebakje aan een lange steel [centebekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23625 |
collecteren |
met de schaal rondgaan:
sjaal rondgoon (Q011p Boorsem)
|
Met de schaal of het kerkezakje rondgaan in de kerk [róndgooën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|