e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de stal uitmesten uitmesten: ū.tmęstǝ (Boorsem) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stuipen hebben de stuipen hebben: de stupe höbbe (Boorsem), de stuipjes hebben: de stuupkes höbbe (Boorsem) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] III-1-2
de was bleken bleken: bleiken (Boorsem), blējkə (Boorsem) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de zoom afspelden afspangen: āfspaŋǝ (Boorsem) De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7
de zoom aftekenen afmeten: āfmētǝ (Boorsem) Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b] II-7
deeg deeg: deig (Boorsem), dɛ‧ág (Boorsem) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
dekken dekken: dękǝ (Boorsem), springen: spręŋǝ (Boorsem), sprɛŋǝ (Boorsem) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deklatten deklatten: dɛklatǝ (Boorsem) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel deksel: deksel (Boorsem), deksəl (Boorsem), dɛksəl (Boorsem) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Boorsem) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1