33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (Q011p Boorsem)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (Q011p Boorsem)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
28511 |
derdeling |
derdeling:
dęrdǝleŋ (Q011p Boorsem)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
blötsj (Q011p Boorsem),
dumpel:
dømpəl (Q011p Boorsem)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || deuk in hoed
III-1-3
|
18035 |
diarree |
aan de/het schijt:
øn dǝ šii̯t (Q011p Boorsem),
afgang:
āfgāŋk (Q011p Boorsem),
lopen, het -:
aan `t laupe (Q011p Boorsem),
schijt:
aan de sjiet (zin) (Q011p Boorsem),
de sjiet (höbbe) (Q011p Boorsem)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b]
I-11, I-12, III-1-2
|
34351 |
diarree hebben |
de schijt hebben:
dǝ šīt hɛbǝ (Q011p Boorsem)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
28755 |
diemit |
diemit:
dimǝnt (Q011p Boorsem)
|
Sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven (Van Dale, pag. 593). Volgens de informant van L 265 is diemit ø̄slechte stof gebruikt voor boezeroenenø̄. [N 62, 89b; N 62, 75f]
II-7
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q011p Boorsem)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bies (Q011p Boorsem),
bīs (Q011p Boorsem)
|
beest [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17611 |
dikke neus |
neus wie een klomp:
`n naas wi-j ne klòmp (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: lichaam]
`n naas wi-j `ne klòmp (Q011p Boorsem)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || zeer dikke neus
III-1-1
|