e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekzeil bâche: baš (Boorsem) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpǝx (Boorsem) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
derdeling derdeling: dęrdǝleŋ (Boorsem) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deuk in een hoed bluts: blötsj (Boorsem), dumpel: dømpəl (Boorsem) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || deuk in hoed III-1-3
diarree aan de/het schijt: øn dǝ šii̯t (Boorsem), afgang: āfgāŋk (Boorsem), lopen, het -: aan `t laupe (Boorsem), schijt: aan de sjiet (zin) (Boorsem), de sjiet (höbbe) (Boorsem) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b] I-11, I-12, III-1-2
diarree hebben de schijt hebben: dǝ šīt hɛbǝ (Boorsem) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
diemit diemit: dimǝnt (Boorsem) Sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven (Van Dale, pag. 593). Volgens de informant van L 265 is diemit ø̄slechte stof gebruikt voor boezeroenenø̄. [N 62, 89b; N 62, 75f] II-7
diep diep: dēp (Boorsem) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bies (Boorsem), bīs (Boorsem) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2
dikke neus neus wie een klomp: `n naas wi-j ne klòmp (Boorsem), [Paragraaf: lichaam]  `n naas wi-j `ne klòmp (Boorsem) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || zeer dikke neus III-1-1