18685 |
dunne sjaal |
foulard (fr.):
fular (Q011p Boorsem)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21418 |
duur |
duur:
deur (Q011p Boorsem),
dūr (Q011p Boorsem)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
dujje (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
dujje (Q011p Boorsem)
|
duwen
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šę.i̯ǝ (Q011p Boorsem)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
[Paragraaf: lichaam]
zweel (Q011p Boorsem)
|
eelt
III-1-2
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aaflaot verdínne (Q011p Boorsem)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q011p Boorsem),
ęi̯. (Q011p Boorsem)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
ø͂ͅrə (Q011p Boorsem)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
utj˲zētǝ (Q011p Boorsem)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
23755 |
een kruisje geven |
nachtzegen:
nag-zeege (Q011p Boorsem)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|