e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kruisje op het brood maken het brood bekruisen: het braod bekruuse (Boorsem) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: e kruus maake (Boorsem) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een kuil graven een kuil graven: n koel grave (Boorsem), een kuil maken: n koel make (Boorsem) Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)] III-1-2
een paar schoenen een paar schoenen: par sjōn (Boorsem) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: par zokə (Boorsem) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een paard beslaan beslaan: bǝslō.n (Boorsem) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een pak slaag geven aftroeven: [Paragraaf: regelmatige werkwoorden].  aaftroeve (Boorsem), een pak slaag geven: [Paragraaf: regelmatige werkwoorden].  (e pak) slèè geve (Boorsem), op zijn kloten houwen: [Paragraaf: lichaam]  eine(n) op zien kloetten howwe (Boorsem) een flink pak slaag geven || een pak slaag geven || iemand een pak slaag geven III-1-2
een riek mest riek (mest): rēk (Boorsem), riekvol (mest): rēk˲vǫl (Boorsem) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: roèzekrans bij-je (Boorsem) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een verkoudheid hebben een halsvalling hebben: ich əp ən ho:əsvaliŋ (Boorsem), een kou hebben: ich heub ein kauw op mien bors (Boorsem) Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-2