e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eksteroog esteroog: eesterauch (Boorsem) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
elastiek rek: rɛk (Boorsem) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elkaar in de staart bijten staartbijten: startbītǝ (Boorsem) Gezegd van de biggen. [N 76, 30] I-12
emmer aker: ēkər (Boorsem, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel des heren engel des heren: den engel dəs jérre (Boorsem) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engerling, larve van de meikever engerling: ɛŋərliŋ (Boorsem) engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] III-4-2
enter jaarling: jǭrleŋ (Boorsem) Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11
epidemie besmettelijke ziekte: Moderne, niet typisch Maaslandse uitvinding.  besmèttelijke zeekte (Boorsem) Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)] III-1-2
epistel epistel (<lat.): epistel (Boorsem) De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
erf geleg: gəleͅx (Boorsem) I-7