33641 |
erf en omliggende landerijen |
labeuring:
lābøreŋ (Q011p Boorsem)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
hɛrt (Q011p Boorsem),
ɛ.rt (Q011p Boorsem)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
18047 |
etter |
materie:
mətērə (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].
me`tere (Q011p Boorsem)
|
etter || Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
evangille (Q011p Boorsem)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbel warsel:
dǫbǝl [warsel] (Q011p Boorsem),
warsel:
wē.sǝl (Q011p Boorsem)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē.vi (Q011p Boorsem)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
22431 |
feest |
feest:
fiës (Q011p Boorsem)
|
[Feest]: Feest.
III-3-2
|
23615 |
feestpredicatie |
feestpreek:
fjesprèèk (Q011p Boorsem)
|
Een feestpredikatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
fiets:
ènne fits (Q011p Boorsem)
|
Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
21262 |
fietser (add.) |
wielrenner:
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
(wiel)renner (Q011p Boorsem)
|
wielrenner
III-3-1
|