18419 |
hals [wld ii.7, p.86] |
hals:
den âls (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
kraal:
kral (Q011p Boorsem),
krallier:
Verhaspeling van kral + Fr. collier.
kraljee (Q011p Boorsem)
|
halssnoer || kraal
III-1-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsūn (Q011p Boorsem),
halster:
ɛlstǝr (Q011p Boorsem)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
šeͅ.ŋk (Q011p Boorsem),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
schĕiuk (Q011p Boorsem),
senk (Q011p Boorsem)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
[Paragraaf: lichaam]
hand (Q011p Boorsem)
|
hand
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
handleer:
hantjlęjr (Q011p Boorsem)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
28851 |
handgaren |
handgaren:
hantgārǝ (Q011p Boorsem)
|
Naaigaren voor handgebruik, in tegenstelling tot machinegaren. [N 62, 57]
II-7
|
34566 |
handkar |
handkarretje:
a.ntkɛrkǝ (Q011p Boorsem)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
maneuver:
mǝnø̄vǝr (Q011p Boorsem),
opperknecht:
ōpǝrknɛx (Q011p Boorsem)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
opperen:
ōpǝrǝ (Q011p Boorsem)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|