23544 |
heilige hostie |
hostie (<lat.):
hostie (Q011p Boorsem)
|
De H. Hostie die men ontvangt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23391 |
heiligenbeeld |
heiligenbeeld:
eiligebīlde (Q011p Boorsem),
heilige beeld (Q011p Boorsem),
heiligebīlde (Q011p Boorsem)
|
De beelden in de kerk, de kerkbeelden [beelde, bilde, fiegoere, sjtatoeë, hèlligebeelde, hilliejefijoere?]. [N 96A (1989)] || Een beeld van een heilige, gemaakt van hout, aardewerk, gips e.d. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23656 |
heiligenmedaille |
medaille (<fr.):
mədaalle (Q011p Boorsem)
|
Een rond of ovaalvormig lichtmetalen plaatje waarop Jezus of een heilige is afgebeeld [medalje, medallie, medallieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23751 |
heiligenprentje |
beeldje:
beeldsje (Q011p Boorsem)
|
Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
heizeissem:
ęi̯zęi̯.sǝm (Q011p Boorsem)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
šɛjǝ (Q011p Boorsem)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
34354 |
helpen bij het biggen werpen |
helpen bakkelen:
hɛlǝpǝ bakǝlǝ (Q011p Boorsem)
|
De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40]
I-12
|
34474 |
hen met kuikens |
brokhen:
broken (Q011p Boorsem)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
eŋs (Q011p Boorsem)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
eŋstǝvø̄.lǝ (Q011p Boorsem)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|