e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaakgestel kakement: kake`ment (Boorsem) Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: [Paragraaf: lichaam]  kletsjkop (Boorsem) kaalhoofdig iemand III-1-1
kaal duivenjong kakjongen: kàkjoŋə (Boorsem) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kø̜̃ǝm (Boorsem) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappen: krápə (Boorsem) kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Boorsem) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaarsenbak kaarsenstaander: keerse-stèùnder (Boorsem) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendover kaarssnuiter: keerssnutter (Boorsem) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: wī-k (Boorsem) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: kaarten (Boorsem) [Sport en spel volwassenen]: Kaarte[n]. III-3-2