20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffelsnagel:
groffelsnagel (Q096a Borgharen),
violier:
fleer (Q096a Borgharen)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromǝt (Q096a Borgharen),
grōmǝnt (Q096a Borgharen)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (Q096a Borgharen),
geultje:
gø̜̄lkǝ (Q096a Borgharen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
nauw:
nauw (Q096a Borgharen)
|
nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
nēvelbensje (Q096a Borgharen)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
nēͅf (Q096a Borgharen)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nīēt (Q096a Borgharen),
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem ie: langger.
niet (Q096a Borgharen)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
neugenuiger (Q096a Borgharen)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q096a Borgharen)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|