25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (Q096a Borgharen)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (Q096a Borgharen)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode wiemeren:
roei wiemere (Q096a Borgharen),
wiemer:
V.
wīēmer (Q096a Borgharen)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (Q096a Borgharen),
rode kroot:
rui̯ krōt (Q096a Borgharen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
rode aamzeik:
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem rode
roej aomzeik (Q096a Borgharen)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roet moos (Q096a Borgharen),
roet mŏŏs (Q096a Borgharen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, piele:
pilǝ, pilǝ (Q096a Borgharen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
piele:
pilǝ (Q096a Borgharen)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
pieletje:
pilǝkǝ (Q096a Borgharen)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
pieletje:
pilǝkǝ (Q096a Borgharen)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|