20590 |
snoepen |
slokken:
slokke (Q096a Borgharen)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
knevel:
knievel (Q096a Borgharen),
knīvəl (Q096a Borgharen),
snor:
snor (Q096a Borgharen),
snorretje:
snorke (Q096a Borgharen)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotsneus:
sjno.tsneus (Q096a Borgharen)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
17590 |
snuit |
snoets:
snoets (Q096a Borgharen),
snuits:
snoets (Q096a Borgharen)
|
Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
19736 |
soda |
soda:
soet (Q096a Borgharen)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
sop:
soep (Q096a Borgharen)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zok (Q096a Borgharen),
zokken (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (Q096a Borgharen),
speken:
spęi̯kǝ (Q096a Borgharen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q096a Borgharen),
schup:
šø̜p (Q096a Borgharen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17830 |
spannen |
spannen:
spanne (Q096a Borgharen)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|