33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
spruitje:
spruutsjes (Q096a Borgharen)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (Q096a Borgharen)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
stekbonen:
stekboene (Q096a Borgharen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
stoon (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen),
stooən (Q096a Borgharen)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
start (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
stad (Q096a Borgharen)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
stā.l (Q096a Borgharen),
štā.l (Q096a Borgharen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24728 |
stam van de knotwilg |
wijde:
weej (Q096a Borgharen)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
steêg (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
stè-sje-ke (Q096a Borgharen),
stêêgske (Q096a Borgharen)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
steek (Q096a Borgharen),
steekhoed:
steekhood (Q096a Borgharen)
|
steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|