e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verstoppertje spelen koekepiep spelen: koekepiep spele (Borgharen) schuilevinkje spelen [SGV (1914)] III-3-2
verstuiken verstuiken: verstøk (Borgharen), verstøke (Borgharen) verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)] III-1-2
verteerde mest rotte mest: rǫtǝ [mest] (Borgharen) De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.] I-1
vest gilet (fr.): gilet (Borgharen), zjielie (Borgharen) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
vestzakje gilettasje (<fr.): zjielieteske (Borgharen) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
veulen veulen: vø̄lǝ (Borgharen) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieruursboterham koffie, de -: koffie (Borgharen), koffiedrinken, het -: koffiedrinken (Borgharen), vierurenkoffie, de -: de veer-oere koffie (Borgharen) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
vijl vijl: vęjl (Borgharen) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver vijver: vęi̯vǝr (Borgharen) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Borgharen) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10