17895 |
duwen |
duwen:
duije (Q096a Borgharen)
|
duwen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
warsdrijven:
weersdrieve (Q096a Borgharen)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
weersdriever (Q096a Borgharen)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweil (Q096a Borgharen)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kukuksblom (Q096a Borgharen)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
21313 |
eed |
eed:
eid (Q096a Borgharen)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikheunsje (Q096a Borgharen),
eikheurnsje (Q096a Borgharen),
eikhörensje (Q096a Borgharen)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kwiert (Q096a Borgharen)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
eeltwrat:
eeltwrat (Q096a Borgharen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (Q096a Borgharen)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|